de zeester.
Zeesterren (Asteroidea) zijn stervormige stekelhuidigen met een buigzaam lichaam. Onderaan bevindt zich een mondopening. De romp bestaat uit een schijf met meestal 5 armen, maar dat kunnen er ook meerdere zijn (soms wel 50) afhankelijk van de soort. Zeesterren kunnen verloren of beschadigde delen regenereren. De armen hebben kanaaltjes, die eindigen in zuignapjes. Deze worden ook wel ambulacraalvoetjes genoemd. Deze voetjes bevinden zich aan de ventrale zijde van de zeester. In elke arm zitten een paar darmblindzakken en een paar geslachtsorganen. De schijf is eigenlijk een grote maag, waarbij de mond onder-, en de anus bovenaan de schijf liggen. De gewone zeester (Asterias rubens) kan tot 50 cm doorsnee groot worden. De grootste zeester, Midgardia xandaros, bereikt een armlengte van 45 cm en daarmee een spanwijdte van ongeveer 1 meter. De kleuren bij zeesterren worden gevormd door pigmentcellen (carotinoïden) in de huid. Het merendeel van de zeesterren zijn rood, oranje of geelachtig, maar er bestaan ook groene, violette, purperen, blauwe, bruinachtige en bontgekleurde vormen. De zeester komt enkel voor in de zee.
Milieu
Zeesterren behoren tot het benthos: ze leven op de bodem van de zee, van de getij-zone tot 8000 m diepte. Het grootste aantal soorten leeft in de ondiepe kustwateren. Er zijn ook enkele die in brak water voorkomen, bijvoorbeeld de gewone zeester. Het woongebied wordt voor vele soorten bepaald door het aanbod aan prooidieren. De gewone zeester komt evenveel voor op rots- slik- en zandgronden omdat het aanbod van tweekleppigen, waar het dier van leeft, op deze bodems overal evenveel is. De meeste zeesterren geven echter duidelijk de voorkeur aan bepaalde gronden. Aan de Europese kusten zijn zeesterren meestal op harde bodems te vinden: rotskusten, dijken, havenmuren, etc. Andere zeesterren geven meer de voorkeur aan zandgronden, waar ze zich in kunnen graven. Ook zeegrasvelden en koraalrif gebieden bieden allerlei leefmogelijkheden.
Vele zeesterren mijden direct zonlicht en blijven overdag in rotsspleten en holen of tussen de wieren.
Vaak zijn zeesterren predatoren, andere grazen wieren en zeegras en weer anderen leven van micro-organismen.
De zeesterren die zich voeden met micro-organismen, bezitten langs de armgroeve waarin de voetjes staan, een bijzonder goed ontwikkeld trilhaarapparaat. Ze tasten met de voetjes de bodem af of doorwoelen daarmee de bovenste grondlagen om kleine plantjes en diertjes en afgestorven organismen (detritus) te vinden. Als ze voedsel tegenkomen, brengen ze het naar de mond met hun trilharen. Ze scheiden een grote hoeveelheid slijm af dat het voedseltransport vergemakkelijkt.
Bij de grazers is er een eigenschap die bij bijna alle zeesterren —en vooral bij de predatoren— zeer goed ontwikkeld is. Ze kunnen namelijk de omvangrijke in diepe plooien gelegen maag door de mondopening naar buiten uitstulpen. Door het samentrekken van spieren van de armen en de lichaamsschijf, wordt de druk van de lichaamsschijf verhoogd en komt de maag naar buiten.
De meeste zeesterren zijn echter roofdieren. Hun prooi bestaat voornamelijk uit mosselen, slakken, kreeften, zee-egels en slangsterren. Sommige eten hun prooi in zijn geheel op. De prooi wordt of van voetje naar voetje of door de hele arm te buigen naar de mondopening gebracht.
Als een mossel of een oester wordt gevonden, plooit het dier zich over de schelp met de opening van deze laatste naar binnen gericht. Daarna wordt een enorme trekkracht uitgeoefend door de zuigvoetjes, waardoor de schelp stukje bij beetje wordt geopend. Eens open, laat de zeester zijn enorme, beweeglijke maag zakken in de opening, en begint direct te verteren. Door de verteringsenzymen worden de sluitspieren aangetast. Daardoor kan de zeester de schelp helemaal openen en opeten. De zeester wordt ook de aaseter van de bodem genoemd